Top

Ik zette één voet buiten het vliegveld van Bangkok en dacht meteen: oké, wie heeft de oven aangezet op standje “zandstorm met smog”?!
Ademen ging moeizaam, m’n poriën deden hun best om open te blijven, en de lucht voelde alsof ik m’n longen aan het grillen was. Maar goed dit was Thailand. Je gaat niet meteen klagen. Je ademt, zwetend, en je gaat.

Nou ja… eerst naar het hotel. Tenminste, dat was het idee.
Wat ik geboekt had? Een charmant, sfeervol verblijf volgens de foto’s.
Wat ik kreeg? Een kruising tussen een stoffige kelder en een vergeten hostel uit 1997.
Dus daar zat ik dan: op een stoep, met m’n backpack en een brok teleurstelling, hotels te googelen met het wifi-signaal van hoop.
Gelukkig gevonden. En hoe. Het nieuwe hotel was perfect. Fris, schoon, én met een douche die niet de doodsangst van vorige gasten uitstraalde.

Snel opgefrist, klaar voor de stad.
Ik belandde in Siam Paragon, en wat ik niet wist: het was Thais Nieuwjaar.
Wat betekent dat? Waterpistolen. Overal. Straatgevechten met liters water alsof het leven ervan afhing.
En ik? Uiteraard net opgemaakt, haar in de plooi, outfit strak.
Binnen vijf minuten? Kletsnat.
Maar eerlijk is eerlijk  ik ging erin mee. Lachend, rennend, spuitend  Sawadee Pi Mai! roepend als een local die de taal totaal niet spreekt.

De volgende dag wilde ik wat cultureels doen.
Dus op naar de Tempel van de Liggende Boeddha. Prachtig maar ik heb geloof ik alleen de helft gezien.
Zo druk, zo benauwd… ik stond daar letterlijk te smelten tussen de toeristen die zweet als parfum droegen. Ik knikte naar Boeddha, maakte snel een foto en dacht: mooi gezien, door naar frisse lucht please.

Frisse lucht vond ik op een boottocht over de rivier.
Niet bepaald een luxe cruise  maar wát een uitzicht. Kinderen speelden op oude trappen die leidden naar water, vrouwen verkochten fruit vanuit wankele bootjes, en de huizen? Half ingestort, maar vol leven.
Ik werd stil. Oprecht. Dankbaar. Wat heb ik veel. Wat nemen we veel voor lief.

Na al die indrukken was ik klaar voor het eilandleven.
Phuket was de eerste. En vooral Old Town vond ik geweldig. Als je ooit in het weekend gaat trust me de markten zijn magisch.
Ik slenterde langs kraampjes, at van alles wat ik niet kon uitspreken, danste op straatmuziek, en eindigde vaak in een beach club met vuurshows waar je wenkbrauwen op de proef werden gesteld.

Patong dan?
Ja, even leuk. Het leeft, het knippert, het ruikt naar avontuur (en af en toe naar spijt).
Maar voor mij? Te veel van alles. Na een week dacht ik: ik ben klaar voor rust.

En rust, die vond ik op Phi Phi.
Kayakken op zee, duiken, zwemmen, zon alles wat je je wenst na duizend steden en dertig tempels.
Ik huurde een privé Long Tail Boat en hopte van eiland naar eiland.
Monkey Island? Overgeslagen.
Ik vertrouw apen niet. Zij vertrouwen mij ook niet. We laten elkaar met rust.
Maya Bay? Mooi, maar mocht niet zwemmen baby sharks. Serieus. Alsof je uit een Netflix-documentaire bent gestapt.

De echte magie? De zonsondergang op zee.
Ik zat daar, dobberend in stilte, hoofd leeg, hart licht.
Ik dacht: als ik nu verdwijn, dan verdwijn ik tevreden.
(Maar ik verdween niet, want de bootman moest ook naar huis.)

En toen, alsof het getimed was: regen.
Ik zwaaide lachend naar het eiland terwijl ik nat op een boot zat richting Krabi  mijn laatste stop.
En wat ik daar vond?
Energie. Warmte. Thuisgevoel.
Krabi was alles in één: natuur, sfeer, zee, winkeltjes, eettentjes. En ik nam elke dag een tuk tuk naar het centrum want lopen? Nee hoor. Deze benen hebben hun marathon al gehad.

Thailand was geen vakantie. Het was een verhaal.

Ik verbleef hier vijf dagen. De eerste twee: geweldig.
Dag drie: BOEM. Voedselvergiftiging.
Ik dacht: niet nu. Niet hier. Niet ik.
Maar ja hoor. Daar lag ik. Plat, koortsig, slap.
Alle afleveringen ingehaald van een serie waar ik ooit in aflevering 4 bleef hangen.
Toch nuttig.
En het mooie? Ik accepteerde het. Geen strijd, geen frustratie.
Gewoon: oké, lichaam, jij wilt rust. Je krijgt het.

En toen… was het klaar.
Terug naar Bangkok.
Mijn laatste massage nummer 100, denk ik.
Afsluiten op een rooftop met uitzicht over de stad die me natspoot, liet zweten, raakte, uitputte en uiteindelijk omhelsde.

Wat Thailand me heeft geleerd?
Dat een reis geen rechte lijn is. Het is een achtbaan waar je soms gilt van plezier, en soms van buikpijn.
Dat schoonheid bestaat in tegenstellingen  in watergevechten én stilte op zee.
Dat een slechte dag niet het einde is, maar gewoon een hoofdstuk.
En dat als je durft te lachen  ook nat, ziek of verdwaald je altijd iets moois meeneemt.

Thailand was geen vakantie.
Het was een verhaal.
Eentje dat begon met zweet, eindigde met zonsondergang,
en onderweg alles bevatte wat reizen écht betekent.

Plaats een comment